Draven, draven, draven, dagen, nachten, dagen.
Draven, draven, draven.
En de moed is zo moede geworden en het heimwee groot. Er zijn geen bergen meer, nauwelijks een boom. Niets durft zich op te richten. Vreemde hutten hokken dorstig op verzande bronnen. Nergens een toren. En steeds hetzelfde beeld. Men heeft twee ogen teveel. Enkel 's nachts meent men soms de weg te kennen. Misschien keren wij 's nachts op het stuk terug dat wij in de vreemde zon moeizaam hebben verworven? Het is mogelijk. De zon is zwaar zoals bij ons diep in de zomer. Maar in de zomer hebben wij afscheid genomen. De kleren van de vrouwen schitterden lang uit het groen. En nu draven we ononderbroken. Het moet dus nu wel herfst zijn.
reeds gespeeld (klik om uit te klappen) |
---|
25-10-1991; Het Kruis van Bourgondiƫ |